woensdag 29 juni 2011

Een dapper onderzoek

Esther, student P&A, vroeg zich tijdens de minor Persoonlijke en Professionele ontwikkeling af of zij op bijstandsniveau zou kunnen leven. Het leven van samenlevende studenten is kennelijk rijker. Samen met haar vriend besloot zij deze onderzoeksopdracht voor de minor een maand uit te voeren. Ter voorbereiding op deze maand zocht ze uit wat het budget zou zijn, wat besparingsmogelijkheden zouden kunnen zijn en ging ze in gesprek met mensen in de bijstand en mensen die gebruik maakten van de Voedselbank. Op een weblog hield ze haar proces bij.

Douchen werd beperkt, met timer, maar ook niet meer dagelijks. Computergebruik: zoveel mogelijk op de opleiding, maximaal een uur per dag thuis. Het voedselpatroon werd aangepast: aanbiedingen, voor meerdere dagen koken. Maar er waren ook lastiger zaken: Een sollicitatiegesprek waarbij de reiskosten aantikten en eigenlijk nieuwe kleding wenselijk zou zijn. Een verjaardag, waarbij veel vrienden kwamen. En telkens weken Esther en haar vriend niet af van het budget. Het werd een sport om zo zuinig mogelijk aan te doen, te genieten van meevallers. Maar ook gefrustreerd te raken van onverwachte tegenvallers. En ruzie te krijgen wanneer de ander zich net wat meer luxe permitteert terwijl dat eigenlijk niet meer past.

Esther heeft meegeholpen bij de voedselbank en indringende gesprekken gevoerd met mensen. Ze bemerkte dat ze veel vooroordelen had en schrok van het feit hoe mensen ongewild en onbedoeld in de schulden konden raken.

Het eindproduct van Esther is een gedrukt boek, waarin haar weblog, bonnetjes, foto’s een mooie plek hebben gekregen. In haar dossier laat ze zien hoe veel impact dit project op haar denken en handelen heeft gehad. ‘Ik weet dat ik het zou kunnen, dat is een geruststelling’, schrijft ze, ‘maar wij hadden een einddatum. Het gevoel dat je niet weet of en hoe je eruit komt is vreselijk. Ik weet nu ook dat het je veel makkelijker kan overkomen dan je zelf denkt. Het is lang niet altijd eigen schuld’.

Praktijkvoorbeeld uit de Minor Persoonlijke en Professionele ontwikkeling / Fontys Pabo Eindhoven - Tilburg

© Wilma van Esch
Fontys Hogescholen

zaterdag 25 juni 2011

Kinderen, brrr... echt niet!

Lydie, studente Toegepaste Psychologie, heeft al aardig wat werk- en studeerplekken achter de rug. Om haar heen beginnen vriendinnen na te denken over kinderen krijgen, ze ziet mensen veranderen en bekijkt dit deel van de mensheid met afschuw. Kinderen! In een vurig betoog om haar beginsituatie voor de minor Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling te duiden, begint ze al haar vooroordelen en aannames te spuien. Pagina’s lang: Ze zijn vies, knoeierig. Onaangepast. Huilen om alles. Trekken alle aandacht naar zich toe. Verpesten de sfeer in restaurants en winkels en zo gaat het nog heel ver door.  “Gek he?’, zegt ze, “Eigenlijk voel ik ook wel dat dit niet klopt, maar het wordt me echt altijd en overal bevestigd”.
Ze besluit zich tijdens deze minor te gaan verdiepen in kinderen, in opvoedingsliteratuur en mee te gaan draaien op kinderdagverblijven of peuterspeelzalen. Door het lezen gebeurt er nog niets, door het zoeken naar een stageplek groeit de frustratie. Ze kan nergens terecht. In al haar eerlijkheid en openheid vertelt ze op de gekozen plekken wat ze wil met haar onderzoek. Het is bijna komisch, natuurlijk wil niemand een stagiaire die op die manier meedraait! Ten einde raad bedenkt ze zich dat ook zij ooit kind is geweest en neemt contact op met haar kleuterjuf, die nog steeds een kleutergroep draait. En die juf ziet het wel zitten, dat haar oud-leerlinge een weekje mee komt draaien. Lydie bereidt zich goed voor,  en kiest voor ‘wetenschappelijke’ observaties: Haarscherpe beschrijvingen, mooie foto’s. Alleen zijn de te observeren objecten enorm benieuwd naar haar, noemen haar direct ‘juf’ en betrekken haar bij hun werk en hun wereld. Op afstand blijven lukt niet. Lydie wordt meegezogen in de wereld van jonge kinderen en hun verwondering.

Haar eindpresentatie bestaat uit een prachtige fotoreeks, waarbij ze de kinderen van groep ½ minutieus in beeld brengt. Alsof ze een onbekende diersoort bestudeert heeft in al hun patronen. Een ontdekkingsreis waarbij ze uniciteit ontdekt heeft, veerkracht, zelfstandigheid en het vermogen om te leren. Een van de sleutelervaringen is een kind wat graag wil knippen en dat nog niet kan. Hij vraagt hulp aan Lydie, waarbij zij zich afvraagt of ze in de maling genomen wordt. ‘Hoezo, kan jij niet knippen?’ Als ze zich realiseert dat dit een serieuze vraag is, bedenkt ze zich dat ze eigenlijk niet eens meer weet hoe je moet leren knippen en samen met het kind gaat ze het proberen. “Ik heb iets bijgedragen aan de ontwikkeling van dit kind, dat heb ik nog nooit zo gevoeld!”

Haar slotconclusie is niet dat ze nu kinderen wil en ze weet ook zeker dat ze binnen haar toekomstig beroep geen kinderpsycholoog wil worden. Processen van volwassenen boeien haar meer. Maar ze is aangenaam verrast dat de wereld die ze zo verafschuwde niet waar bleek te zijn. Haar grote inzicht is vooral je niet verschuilen in de comfortzone van je allergie, maar je verdiepen en het echt aangaan.


Dit praktijkvoorbeeld is afkomstig uit het artikel 'Contractwerk in het HBO' wat te vinden is op http://www.wilmavanesch.nl/artikelen/ Het beschrijft de Fontysminor PPO die jarenlang in Eindhoven en Tilburg is uitgevoerd.

© Wilma van Esch
Fontys Pabo Eindhoven

vrijdag 24 juni 2011

Groeipijn

‘Een man keek gefascineerd naar het proces van een ontpoppende vlinder. Telkens brak de cocon een stukje open en zoog de vlinder haar vleugels een beetje verder vol. De worsteling was enorm. De man besloot de vlinder te helpen en pakte een schaar. Met een ferme knip hielp hij de vlinder en ontsloot het laatste stukje cocon. De vlinder lag weerloos, was niet meer bij machte haar verschrompelde vleugels vol te zuigen. Zij kon nooit meer vliegen’.

De huidige generatie ouders en leerkrachten wordt ook wel eens schertsend de ‘curlinggeneratie’ genoemd, naar de Olympische sport, waarbij een granieten bol doelgericht over het ijs wordt geschoven. Twee vegende sporters banen het pad voor de schuivende bal, er mag geen vuiltje of oneffenheidje belemmerd werken. Is dat wat onze kinderen nodig hebben: Ouders en leerkrachten die hen zo vlekkeloos mogelijk naar hun volwassenheid begeleiden? Gunnen wij onze kinderen eigenlijk hun worstelingen of zijn we er bang voor? Bereiken we wat we willen met onze goedbedoelde bezorgdheid?

Steeds meer innovatieve scholen gaan gelukkig uit van competente kinderen. Kinderen met volop mogelijkheden om hun eigen processen aan te gaan en hun eigen leringen te trekken. En de volwassene? Die is dichtbij, observeert en grijpt pas in wanneer het te onveilig wordt. Eerder niet.

In de groep van Anneke speelden een vijftal kleuters winkeltje met elkaar. Een vrij repeterend spel, waarbij ze om beurten boodschappen deden bij een juffrouw met een kassa. Een grote, stevige kleuter banjerde daar ruw doorheen. Duwde de keurig opgebouwde rij aan de kant, bestelde zijn boodschappen en stapte dan stevig weg. Om vervolgens weer wat kinderen aan de kant te duwen en eerder dan eerlijk was weer boodschappen te doen. Ik keek verbaasd naar de rustig observerende leerkracht. ‘Doe je niks?’ ‘Zolang hij niemand beschadigt niet’, zei ze rustig en keek weer naar de spelende kinderen. ‘Dit is toch wel erg oneerlijk…’ constateerde ik. ‘Ach’, zei ze ‘dit kind is pas net een dag op school, hij komt uit Polen en spreekt de taal niet. Kinderen begrijpen dat hij het spel nog niet doorheeft en geven hem de ruimte. Er komt zo meteen echt wel een moment dat ze het zat zijn en gaan ingrijpen’. Inderdaad, dat moment kwam en met zachte hand werd het kind gecorrigeerd door zijn vrienden in het spel.

Mooi toch?

© Wilma van Esch

dinsdag 21 juni 2011

Bevrijd


In zomaar een week, zomaar een zomer troffen we elkaar in een klooster om een periode in stilte door te brengen. Zwijgend kwamen we binnen, de energie die we bij ons droegen was bij de meesten zwaarder dan de koffer met bagage.
Zij was een leeftijdsgenoot, mooie Ans Markus-achtige uitstraling met iets droevigs.
Omdat we niet spraken, bedacht ik verhalen over haar. Waar haar droefheid vandaan zou komen, op zijn minst een ongelukkige liefde, dacht ik... 

Op zomaar een avond in die week, op de spaarzame momenten dat we mochten spreken en een trappistje dronken vertelde zij haar verhaal. Ze was actrice, dol op het podium, op aandacht, zich inleven in andermans verhalen en die met verve brengen. Op de opleiding althans. Daarna was ze vroeg getrouwd, had kinderen gekregen en uit gemak gekozen voor een baan bij een loopbaanbureau. Acteur in rollenspelen. Dat deed ze nu al jarenlang. Ze zat er helemaal door, zei ze, en vroeg zich af waar zij zelf gebleven was. Wat ze nu was. Een flauw aftreksel van wat ze kon zijn. Liever nog was ze Ierse folk-zangeres geworden. 

Op zomaar een middag in die week slopen we met een groepje goddelozen naar de kloosterkapel. Op de afgesproken tijd gingen we met vijf retraitegenoten zwijgend in een kerkbank zitten. Ze kwam binnen, haar schouders naar achter, trotse blik. Ze ging op het priesterkoor staan. In de zijbanken van de kerk zat een dommelende broeder, compleet weggezakt in vergetelheid of een ver verleden. Eén diepe ademhaling en daarna galmde haar stem met volle kracht door de kapel. Zo mooi, zo vanuit het hart, vol overgave. De tranen stroomden over mijn wangen, haar stem kroop in heel mijn lijf. Toen het lied afgelopen was, leek het na te klinken in de kapel. Ze maakte een elegante buiging, keek ons stralend aan en verliet de kapel.

Heel zacht slopen ook wij om beurten de kapel uit, terug de stilte in, terug naar onze verhalen.
Wat een bevrijding!

© Wilma van Esch

zondag 19 juni 2011

Gekooid

Ik ken een man die zielsveel van vogeltjes houdt. Op een kamer in zijn huis is het een gekwetter van jewelste. In keurige kooitjes zitten wedstrijdvogeltjes, met prachtig glanzende veren en de juiste maten. Hij besteedt er veel tijd aan, is telkens op zoek naar de juiste voeding, het goede klimaat, het voorkomen en verzorgen van ziektes. Hij wint prijzen en hij is gelukkig. En de vogeltjes? Die weten niet beter, die zijn zo geboren en zullen zo sterven. Ik weet niet hoe het zit met welbevinden en betrokkenheid bij vogeltjes.

Ik ken een schoolbestuur wat veel van kinderen en leerkrachten houdt. Ook zij willen het zo goed mogelijk doen, zodat alle kinderen zich optimaal ontwikkelen. Hun laatste goed bedoelde actie is het opleggen van de verplichting aan directeur en IBer om alle methodes per leerjaar op te delen in kwartalen, met vaste doelstellingen en meetpunten, zodat leerkrachten precies weten waar kinderen uit moeten komen. Alles wordt goed gecontroleerd, gekeken, gemeten en waar nodig wordt ‘voeding’ en klimaat aangepast.
En de kinderen en leerkrachten? Die weten niet beter, die zijn zo opgeleid en zullen zo verder werken. Of toch niet?! Ik weet wel hoe het zit met welbevinden en betrokkenheid bij kinderen en leerkrachten. En ik denk steeds beter te weten hoe het zit met het leven.
Wat is er toch gebeurd met het vertrouwen in de groei- en ontwikkelkracht van kinderen en de competentie van leerkrachten? Waarom voelt een bestuur de behoefte om op deze manier tot opbrengsten te komen en leerkrachten te behandelen als niet bekwame professionals?

Onze kinderen mogen in tegenstelling tot de wedstrijdvogeltjes straks wel de wereld in. Sterker nog, ze staan al midden in het leven. School is geen broedplaats voor gekooide wedstrijdvogeltjes. Vogeltjes zijn gemaakt om te vliegen, te paren, nesten te bouwen, te ontdekken, te genieten. En kinderen zijn gemaakt om het leven te leven en het leven te leren. Dat doen we niet door voortdurend te meten, een perfect aangepast dieet en de perfecte omstandigheden te creëren. Dat doen we door dichtbij te zijn, vertrouwen te hebben en samen met hen op pad te gaan. En hen de tools te geven die ze nodig hebben: zelfvertrouwen, zelfsturing, maar natuurlijk ook een brede algemene ontwikkeling en een goed taal- en rekenniveau waarmee je vooruit kunt in de wereld.

En die kooitjes, met hun uitgebalanceerde klimaat en voeding: Laten we die benutten voor de vogeltjes die ziek zijn, kapotte vleugels hebben, het even niet aan kunnen en rust nodig hebben. Dan kan de verzorger zijn liefde, aandacht en zorgvuldigheid kwijt en krijgen de vogels die het echt nodig hebben, wat ze echt nodig hebben.

Ik snap dat deze metafoor niet opgaat voor de man die van vogeltjes houdt, want dat betekent dat zijn beste exemplaren ver weg vliegen, de wereld in. Maar voor schoolbesturen: Geniet van je beste exemplaren, leerkrachten en kinderen die ver weg vliegen, de wereld in, omdat ze van jou een goed fundament hebben meegekregen!

(c) Wilma van Esch

Wilma van Esch (1966)  is projectleider van het expertisecentrum E.G.O. Nederland, eindredacteur van het tijdschrift Egoscoop en voorzitter van het docentennetwerk Jonge Kind. Zij verzorgt lezingen, tweedaagses, studiereizen, trainingen en workshops voor leerkrachten,  schoolleiders en docenten HBO.




woensdag 15 juni 2011

Tja, dat kan natuurlijk ook...

De lezing kwam aan, dat voelde ik wel. Thema: Ruimte voor verdriet, omgaan met heftige situaties in de klas. Na afloop kwamen veel mensen met me praten. Ik zag haar staan, schoorvoetend. Telkens iets dichterbij komend, dan weer wat naar achteren gaand. Ze wachtte tot iedereen weg was. Terwijl ik mijn laptop ontkoppelde en de boel op ging ruimen kwam ze dichterbij.
‘Ik heb gewacht tot iedereen weg was’, zei ze zacht ‘want ik wilde je graag wat vragen’. Ik stopte met opruimen en keek haar verwachtingsvol aan.
‘Waar heb je die schoenen gekocht, ik vind ze zo mooi!’
Tja, dat kan natuurlijk ook...

(c) Wilma van Esch

Wilma van Esch (1966)  is projectleider van het expertisecentrum E.G.O. Nederland, eindredacteur van het tijdschrift Egoscoop en voorzitter van het docentennetwerk Jonge Kind. Zij verzorgt lezingen, tweedaagses, studiereizen, trainingen en workshops voor leerkrachten,  schoolleiders en docenten HBO.

Een bijzonder cadeautje

Op mijn werktafel staat een klein doosje met rolletjes papier erin. Al jaren. Ik kreeg het na afloop van een scholingstraject met een groep leerkrachten. ‘Alsjeblieft’, zei ze tegen me, ‘dit is wat jij me deze dagen hebt gegeven aan inspiratie en wijsheid. Dit wil ik je terug geven, mocht jij het ooit nodig hebben’.
Op de papiertjes stonden uitspraken, woorden, gebaren, handelingen van mij, van die trainingsweek, zorgvuldig opgetekend. Sommige dingen herkende ik meteen, andere dingen verbaasden me of had ik nauwelijks als bijzonder waargenomen.
Wat een bijzondere feedback, wat een liefdevol cadeautje!

Heb je wel eens gehoord van een ‘secret friend’? Voor basisscholen. Dat is een beetje hetzelfde idee. Je krijgt een vriend/klasgenoot toegewezen, waar je de komende tijd extra attent voor bent. Kleine verrassinkjes, kleine uitingen van waardering. Pas na een poosje mogen de kinderen aan elkaar bekend maken voor wie ze hebben gezorgd.

Liefdevolle kleine uitingen, goed kijken naar elkaar, volgens mij groeien we daar allemaal van!

(c) Wilma van Esch

vrijdag 10 juni 2011

Over opvoeden

Toen Wayne Dyer in de keuken wafels stond te bakken, ving hij het gesprek op tussen zijn twee tienerkinderen aan de ontbijttafel. ‘Als jij geen voeten had, zou je dan schoenen aantrekken?’  Waarop de ander verstoord reageert: ‘Wat is dat nou voor stomme vraag, als ik geen voeten had… Natuurlijk zou ik dan geen schoenen aantrekken!’ ‘Maar waarom draag je dan een bh?’
Een geweldige dialoog, die iedere ouder met tienerkinderen kan herkennen. Vlijmscherp, gevat, vol humor en kwetsend. Wat doe je op zo’n moment als ouder?

Je kinderen zijn meesters in het jou leren hoe het zit. Hopelijk is het goed gesteld met je eigen welbevinden en heb je wat gevoel voor humor. Dan kom je vast een heel eind. Als je op dergelijke dagen gehumeurd of geïrriteerd bent, schiet vanzelf de vlam in de pan. Wanneer je wat afstand durft te nemen, en wanneer de omgeving veilig is, kunnen kinderen krachtige pedagogen zijn en elkaar opvoeden. Kinderen jonger dan 10 schijnen gemiddeld 7 conflicten per uur met elkaar te kunnen hebben. Wanneer je hier bovenop zit, jezelf de rol als scheids toebedeeld, ben je op het einde van de dag gesloopt. En ben je blij wanneer je kinderen op bed liggen, of naar school kunnen. Het kan ook anders.

Ze lossen het zelf op
Reggio geïnspireerde voorscholen gaan uit van competente kinderen. Dat veronderstelt dat kinderen de mogelijkheden hebben, hun eigen processen aan te gaan en hun eigen leringen te trekken. Natuurlijk is er een grens: Kinderen mogen elkaar niet beschadigen, geen pijn doen. Maar zo leren kinderen al heel jong elkaar aan te spreken op gedrag wat zij niet prettig vinden. Wanneer je deze scholen binnenwandelt valt de volstrekte rust, ontspanning en fijne sfeer direct op.

Op een van de scholen gingen kleuters iedere dag een flinke wandeling maken met hun begeleiders. Terwijl de begeleider op een bankje in de hal zat, kleedden de peuters zich in alle rust aan. Mutsen, wanten, skipakken. Waar nodig, hielpen kinderen elkaar. Er stonden rekjes waaraan sommige peuters hun evenwicht bewaarden. Een enkeling vroeg de begeleider om hulp. Tijdens dit moment, realiseerde ik me het enorme verschil met de jaren dat ik met kleutergroepen gewerkt heb. Bij aanvang van het jaar gaf ik briefjes mee aan ouders, met het verzoek of zij op de gymdagen kinderen ‘makkelijke’ kleding wilden aangeven, liefst schoenen met klittenband. Tijdens het omkleden was ik behoorlijk druk, hielp veel en jaagde de tragere kinderen op. In de klas had ik plankjes en poppen waarmee kinderen konden leren strikken, ritsen en knopen. Ik brak mijn hoofd over strikdiploma’s, dat paste niet in mijn beeld van hoe het zou moeten, maar het werd wel gevraagd door kinderen en ouders. Door het bezoek aan de scholen in Zweden was ik in een context verzeild geraakt waar dat antwoord direct helder was. Een strikdiploma in deze context zou absurd zijn. Het ging hier gewoon om helpen en aankleden…

Laissez faire of begeleiden
Kinderen elkaars pedagoog laten zijn en ze de ruimte geven, betekent geenszins een laissez-faire houding. Een opvoeder of leerkracht mag niet negeren wat er gebeurt in zijn of haar omgeving. Carl Rogers introduceerde kwaliteiten die ondersteunend kunnen zijn bij het opvoeden en begeleiden van kinderen. Vanuit aanvaarding, echtheid en empathisch vermogen observeren en reflecteren op wat je waarneemt in de interactie tussen kinderen.

Aanvaarding betekent dat je vooral accepteert dat kinderen zijn zoals ze zijn. Dat zij zich op hun eigen specifieke manier uiten. En dat die keuze soms wat ongelukkig is, maar voor dat kind op dat tijdstip in die context wellicht wel de beste keuze die hij dan heeft. Aanvaarding betekent niet dat je grenzeloos accepteert wat er gebeurt. Wanneer in het voorbeeld van Wayne Dyer stelselmatig een kleiner zusje gekleineerd wordt aan de ontbijttafel, mag je zeker ingrijpen. Het is voortdurend nadenken over wat acceptabel is, en wat niet. Kinderen kunnen hierin boeiende gesprekspartners zijn en weten op ontspannen momenten heel goed aan te geven waar grenzen liggen. Of niet, en dan ben jij er als volwassene bij om te begrenzen.

Echtheid is voor kinderen, zowel op school als thuis een belangrijke factor. Wanneer je weet wat je aan je ouder of leerkracht hebt, geeft je dat de ruimte om te groeien en ook jezelf te zijn. Wanneer een ouder of leerkracht zich bij tijd en wijle kwetsbaar durft op te stellen, geeft dat een kind de ruimte om zichzelf al dan niet te herkennen in het verhaal en te groeien. Wanneer een ouder of leerkracht doorslaat in echtheid en zich dat structureel uit in verdriet, boosheid, irritatie, kan dat voor kinderen moeilijke situaties opleveren. Of het kind distantieert zich van de ouder/leerkracht, of het kind gaat hetzelfde gedrag vertonen, omdat dat de norm lijkt te zijn. In sommige pubergezinnen voert het venijn en chagrijn de boventoon. Niemand voelt zich er prettig bij, maar het lijkt een gangbaar patroon te zijn geworden.

Empathie is het vermogen je in te leven in de ander. Iets wat niet iedereen vanzelf kan. Iets wat voor sommige mensen schier onmogelijk is. Er zijn leerkrachten en ouders die kinderen in lastige situaties vragen zich te verplaatsen in de ander. ‘Weet je wel wat je de ander hebt aangedaan?’ Dat kan een hele klus zijn, zeker als je nog boos bent, of als je je absoluut niet wilt verdiepen in de ander. Toch is het mooi om kinderen met regelmaat het perspectief van de ander te laten zien.
Door vaker te observeren, zonder direct in te grijpen of te oordelen, door kinderen in meerdere contexten te bekijken, ontdek je steeds meer van de drijfveren en motivatie van kinderen. Ook hier weer kun je op ontspannen momenten het gesprek aangaan en luisteren naar wat een ander aangezet heeft om te doen wat hij heeft gedaan.                                          

Hebben we een opvoedcursus nodig?
In vakbladen en opinieforums komt, rijst steeds vaker de vraag of er opvoedbegeleiding of opvoedcursussen voor ouders zou moeten komen. Ik weet niet of we een opvoedcursus nodig hebben. Misschien moeten we ouders en leerkrachten ook wel veel meer als competente personen gaan zien. Ik denk dat we vooral een dialoog nodig hebben. Ouders en leerkrachten zouden veelvuldig met elkaar in gesprek moeten gaan over het opvoeden van kinderen. En dan niet om een taakverdeling te bewerkstelligen, of een oordeel te vellen, maar om met elkaar naar situaties te kijken. Wat neem je waar? Wat doet het met jou? Wat zou er aan de hand kunnen zijn met dit kind? Vanuit de reconstructie van interacties kan het inzicht groeien. Van leerkrachten en van ouders. En zo kan het repertoire aan interventies groeien.

Terug naar Dyer
Dyer, Amerikaans schrijver en psychotherapeut, vertelt in een van zijn lezingen een verhaal over ‘soulmates’. Een soulmate is volgens Dyer een persoon waar jij van kunt groeien. Doorgaans ontstaat hierbij een romantisch beeld van iemand die jou volledig aanvult, aanvaardt en je aanvoelt. Dyer schetst hele andere voorbeelden van soulmates in de vorm van schoonmoeders, oudere zussen, ouders, partners, kinderen. Dit zijn de mensen die jouw irritatie en boosheid weten op te wekken. Die je zou willen veranderen of uit willen zetten. Dat zijn juist de mensen waar jij van te leren hebt. Dyer stelt dat wij ons leven lang student en meester zullen blijven. En die rollen wisselen elkaar af. Het maakt je nederig en bescheiden, wanneer je op deze manier naar de wereld kijkt. En het creëert een uitdaging, wanneer je de mensen om je heen als jouw leermeesters en jouw studenten ziet.
Voor mij geeft het een mooi perspectief, om opvoed- en werksituaties op die manier te beschouwen: Elkaars meester en elkaars student zijn. Met peuters, pubers, met partners. Meesterlijk!

(c) Wilma van Esch


Wilma van Esch (1966)  is projectleider van het expertisecentrum E.G.O. Nederland, eindredacteur van het tijdschrift Egoscoop en voorzitter van het docentennetwerk Jonge Kind. Zij verzorgt lezingen, tweedaagses, studiereizen, trainingen en workshops voor leerkrachten,  schoolleiders en docenten HBO.

maandag 6 juni 2011

De zin van stoornissen

Vanuit zijn onderzoek naar depressies vanuit de Virginia Commonwealth University, geeft evolutionair bioloog Paul Andrews een boeiend perspectief op de evolutie van de menselijke gezondheid. Depressies zouden een geëvolueerde respons op complexe problemen kunnen zijn. ‘Depressies moeten wel zin hebben, anders zouden ze er immers niet zijn’. Zijn uitspraken zetten me aan het denken over de hedendaagse tijd, over onze kinderen en over de toename van gediagnosticeerde stoornissen. Zou hier een transfer te maken zijn?

Onlogisch
‘Vanuit evolutionair oogpunt is het volstrekt onlogisch dat een stoornis zo vaak zou voorkomen, redeneert Paul Andrews. Het is normaal dat er bij een enkeling iets spaak loopt in het psychisch functioneren, maar het zou heel raar zijn als na honderdduizenden jaren van evolutie het brein van zo’n grote groep mensen nog steeds lamgelegd kan worden door een stoornis. Die had er op die schaal allang uitgefilterd moeten zijn.’ Andrews en zijn collega Thomson beschouwen depressie als een ingenieus mechanisme dat door de evolutie is ontworpen als reactie op complexe levensproblemen, waarvoor we maar geen oplossing vinden: we worden ‘aan de grond gehouden’ om ons volledig te kunnen focussen op de oplossing van die problemen.
In mijn directe leefomgeving nemen de gediagnosticeerde kinderen hand over hand toe. Het zal ongetwijfeld leeftijd- en beroepsgerelateerd zijn, maar de etiketten en bijbehorende gedrags- en opvoedingsproblemen komen dagelijks ter sprake, door zuchtende, ongeruste ouders en leerkrachten.

Achter de depressie
In de meeste gevallen blijken achter een depressie sociale problemen schuil te gaan. Daarbij moeten we denken aan belangrijke, ingewikkelde levensvragen die te maken hebben met je relaties met belangrijke personen in je leven, waarop je niet een, twee, drie het antwoord weet’. Wanneer ik de kinderen om me heen in gedachten overloop, kan ik al snel constateren dat het zelden kinderen in harmonieuze omgevingen zijn, die een diagnose hebben gekregen. Gescheiden ouders, nieuwe partners met bijbehorende kinderen, veranderende ritmes, leven met een weekendtas, waarin de eigen spullen met regelmaat op en neer reizen. Of drukke, werkende ouders, met een vol rijk leven, waarin kinderen meemoeten. De stoornis bloeit op, wanneer er weer een complexiteit bijkomt: een ander huis, een andere school, een nieuwe vriend van mama, vriendin van papa. Andrews vergelijkt het opkomen van de stoornis met koorts; verre van prettig maar zeer zinvol. Koorts is een bijzonder mechanisme van ons lichaam om herstel te bespoedigen.

Luisteren naar de signalen
Als het waar is wat Andrews en Thomson stellen, krijgen veel depressieve cliënten vandaag de dag een averechtse behandeling. Depressies worden onderdrukt met medicijnen, negatieve gedachten worden met behulp van cognitieve therapie omgezet in positieve gedachten. Misschien zouden therapeuten er dus wel goed aan doen als ze hun cliënten meer zouden stimuleren met hun depressieve gedachten bezig te blijven.
En datzelfde geldt voor onze kinderen. Ik schrik van de hoeveelheid medicijnen die verstrekt wordt. Durven we de contexten van onze kinderen te bekijken en te luisteren naar wat wij teweeg hebben gebracht. Zouden de vele diagnoses niet een heel groot signaal kunnen zijn, richting opvoeders, richting scholen. Dat we op het verkeerde spoor zitten. Luisterend naar Andrews en Thomson is het heel aannemelijk te noemen dat er een evolutionaire reden is voor de toename van kinderen met ADHD en autisme verwante stoornissen. De complexiteit van een kinderleven is enorm. Opvoeders en leerkrachten lijken in de war.


Evolutionair gezien is het volstrekt onlogisch dat een stoornis zo vaak zou voorkomen als ze niet nuttig is.


Ontwarren en ontdekken
Zijn wij in staat constructief om te gaan met de ingewikkelde levensvragen die op ons pad gekomen zijn? Kunnen we met elkaar onze kinderen heel serieus gaan nemen en de signalen die ze in alle heftigheid afgeven rustig bezien en proberen te herleiden.
Dat betekent dat we ook in alle eerlijkheid naar onszelf zullen moeten kijken: Wat doe ik, dat mijn kind of het kind in mijn klas zo heftig reageert. Wat is er aan de hand in haar of zijn omgeving? Wat vertelt dit kind ons? Zitten we op het goede spoor, of moeten we een andere koers gaan varen.
Ik maak me grote zorgen over de boodschap die we kinderen geven. Door de diagnosticering, het telkens weer uitleggen aan kinderen dat hun reactie volstrekt normaal is, dat het past bij de stoornis, maar dat we er wel aan gaan werken, geven we de kinderen de indruk dat ze defect zijn. Dat er iets is, wat niet helemaal goed is gegaan in de ontwikkeling, maar dat er allemaal mensen zijn die bereid zijn om te helpen.

Normaal
Zullen we er met elkaar eens vanuit gaan dat deze kinderen volstrekt normaal zijn. Dat ze ‘koorts’ krijgen, omdat er ook werkelijk iets aan de hand is. En dat dat niet fout is, maar juist ongelooflijk goed. Tijd om te onthaasten, om bij te komen, om goed te eten, te drinken en je verhaal te vertellen.
‘Het stenen tijdperk is niet gestopt omdat de stenen op waren’. Het stenen tijdperk is gestopt omdat wij nieuwe inzichten kregen, omdat ijzer zijn intrede deed. Omdat onze intelligentie en vindingrijkheid toenam. Ik gun onze kinderen die wijsheid!

(c) Wilma van Esch

Wilma van Esch (1966) is projectleider van het expertisecentrum E.G.O. Nederland, eindredacteur van het tijdschrift Egoscoop en voorzitter van het docentennetwerk Jonge Kind. Zij verzorgt lezingen, tweedaagses, studiereizen, trainingen en workshops voor leerkrachten,  schoolleiders en docenten HBO.