Peter was vier, helemaal klaar om te gaan fietsen. En dus bestudeerde hij zijn zijwielloze-fietsje van alle kanten. Observeerde de fietsbewegingen van zijn ouders en zijn zus en besloot toen dat het zo ver was. ‘Zet me er maar op’, dirigeerde hij zijn moeder. Hij had het begrepen. Zijn moeder rende een stuk met hem mee, met haar hand onder het zadel. Toen liet ze hem los. Terwijl hij de bestudeerde bewegingen maakte met zijn beentjes, wiebelde het stuur en verloor hij zijn evenwicht. Hij viel vrijwel meteen op de grond. Woest! Gewoon omdat hij het zo goed snapte. Hoe kon dit nu gebeuren?
Anne was 8 en had haar zwemdiploma’s in een rap tempo gehaald. Met C-plus op zak ging zij met haar ouders zwemmen in een druk golfslagbad. Via een vet bommetje plofte ze in het diepe om vervolgens vreemde, hondachtige bewegingen te maken en zich te verslikken in het water. Haar vader sjorde haar rap naar de kant. ‘Wat doe jij nou?’ riep hij uit. ‘Ik weet niet hoe het moet!’ snikte ze huilend. Verbaasd keek haar vader haar aan: ‘Je hebt C-plus! Weet je niet hoe dit moet??’ Waarop zij stomverbaasd concludeerde: ‘Ooo, is dit hetzelfde als zwemles?’
Bijzonder hoor, dergelijke situaties. Als ik ze niet van zo dichtbij had meegemaakt zou ik het bijna niet geloven. Zulke slimme kinderen... zulke bijzondere acties. Met Peter ontdekte ik dat sommige mensen cognitief fantastisch kunnen beredeneren, maar dat dat weinig zegt over de realisatie ervan. Van Anne leerde ik dat zij niet als vanzelf transfers naar andere situaties maakt, maar daar kennelijk hulp bij nodig heeft.
Domme kinderen? Nee, dit zijn wijze kinderen met hun eigen unieke ontwikkelingspatroon.
Leerzaam? Enorm, maar dan vooral voor mij als begeleider.
© Wilma van Esch