Het is dinsdagmiddag.
Ik voel aan alles, het gaat hem niet meer worden vandaag. Ik ben bekaf. De
afgelopen weken, weekenden, alles staat in het teken van corona. Ik werk op een
plek die ik nog niet goed ken, heb nog geen routines. Ik ben gewoon even doodmoe en niet blij.
Terwijl ik
mijn collega’s zeg dat ik eerder naar huis ga, hoor ik de telefoon overgaan. Een
vader vertelt dat hij zich verslapen heeft, maar zijn kinderen heel graag nog
voor de middagshift wil brengen. Hij heeft nachtdienst gehad en was niet op
tijd wakker geworden. Of het nog mag.
Ik praat nog
even met collega’s, pak mijn tas en jas en terwijl ik naar buiten loop, komt
een verwilderde Tess binnen. Haar ademhaling zit hoog, ze kijkt me paniekerig
aan en probeert haar dikke rugzak in een luizenzak te proppen. Ik weersta de
neiging om te helpen, maar dat voelt niet goed. Anderhalve meter.
‘Hee Tess’.
Het rukken aan de rits houdt op. Verschrikt kijkt ze me aan. ‘Had je vader het
verslapen?’ Tess knikt. ‘Gaat het een beetje, Tess?’, vraag ik. Tess barst in
huilen uit. Ze wrijft hard in haar ogen. ‘Papa lag te slapen, die werd maar
niet wakker. De film was afgelopen en we moesten naar school’. Er schiet van
alles door mijn hoofd, ook hoe ingewikkeld thuissituaties nu zijn. Ik wil haar
zo graag vastpakken. Ze probeert haar tranen weg te poetsen.
‘Lieve Tess,
wat een verdriet’. Ze huilt nog harder. ‘Ik snap het niet’, zegt ze schokkerig
en snikkend, ‘ik was gisteren zo blij om naar school te gaan, waarom huil ik
nou?’ Tess huilt nog harder. Ik pak een stoel en sla een arm om haar heen. En denk
gelijk, dit mag niet, je mag haar niet aanraken. En ik voel ineens ook hoe
enorm verdrietig ik zelf ben. Het liefst zou ik een potje meejanken met Tess.
Wat een klotesituatie is het toch. Ik voel dat Tess zich overgeeft aan het
huilen, haar adem zit nog steeds heel hoog. ‘Huil maar Tess, natuurlijk is het
fijn op school, maar het is ook even niet fijn’. Ze huilt nog harder.
Dan lijkt het
wat rustiger. Ze pakt haar fruitspullen, haalt nog een keer diep adem en loopt
de groep in. ‘Hee Tess, fijn dat je er bent’, zegt de groepsleider. ‘Ga maar
gauw naar de rekengroep hiernaast!’ Ik zie haar schouders omhoog gaan, ze
schrikt. ‘Teeeeessss’, roepen de kinderen vanuit de kring, ‘je fruit moet in je
rugzak blijven’. Verschrikt sluit Tess de deur, draait zich om, kijkt me aan en
gaat nog harder huilen. Het fruit in haar handen geklemd.
‘Zal ik nog
even bij je blijven?’, vraag ik haar. Ze knikt ja. Samen zitten we nog zeker
een kwartier zo. De tranen blijven stromen, iedere keer komt er een nieuwe
golf. Wat zit daar veel verdriet. Dan komt er een kind uit de rekengroep
gelopen. ‘Hee Tess!’ Ze kijkt mij aan. ‘Ik ben Sophie, ik ben de vriendin van Tess.
Ik moest naar de wc’. Tess knikt blij tussen haar gesnik door. Sophie wrijft
over de rug van Tess. Ze slaan hun armen om elkaar heen. ‘Ga je mee naar de
klas, Tess?’ vraagt Sophie. Tess knikt. Ze raapt haar fruit op, stopt het in de
rugzak, terwijl Sophie rustig wacht. Samen lopen ze de groep in.
‘Hee Tess’,
hoor ik de groepsleider zeggen, ‘wat fijn dat je er bent’. Dat vind ik ook. Dank
je wel, Tess, dat je me even stil liet staan bij hoe ingewikkeld het kan zijn, als
je 7 bent en probeert het zo goed mogelijk te doen. Of 53… Ik pak mijn tas en
loop de school uit. Morgen is er weer een dag.
© Wilma van
Esch