Een pabo seizoen kent vier kwartalen: het 4e kenmerkt zich door toetsing, evaluatie, beoordeling en een enorme druk op de ketel. Er hangt nogal wat vanaf: Haal je je P of moet je van school, ga je afstuderen of komt er weer een deel van een jaar bij. Mijn collega’s hebben studenten procesgericht gecoached tot de eindstreep en veranderen dan met een collega-docent in assessor. Da’s best ingewikkeld. Na maanden intensief begeleiden en zien hoe groot de groei en inzet van een student is geweest, staat er ineens een collega naast je en die legt met jou de meetlat op tafel. Ook nog een collega die je goed kent, waar je dagelijks mee werkt. Zo is het systeem, zo hebben we het bedacht.
Klaar voor de start?
De ene collega bepaalt
dus of een student klaar is om ‘op te gaan’,
die geeft permissie. Daar zit wat goeds in, dat voorkomt dat studenten
vinden dat ze klaar zijn en het niet halen. We willen een soort garantie in bouwen
dat het niet meer mis kan. Maar daarmee lijkt tevens het eigenaarschap van de
student te verschuiven. En kan een docent ook zomaar de schuld krijgen van werk
van een student wat niet goed genoeg is, of wat niet compleet is. Waar fouten in zitten.
Vermeng dit proces
met een sausje van tijdsdruk, van eigen biografieën en standpunten, van een
gekleurd beeld over de meetlat en je begrijpt de spanningen die ontstaan.
We kennen een
arbitrage, in dit systeem. Er is een examencommissie waaraan je werk en
processen voor kunt leggen. Zij onderzoeken en oordelen zo objectief mogelijk,
en vellen hun oordeel. Maar als je op dat punt komt is er natuurlijk al iets
aan de hand in de verhoudingen, je komt er samen niet meer uit. De uitkomst
kent dan alleen nog winnaars en verliezers. Zoals in ons rechtssysteem: je hebt
gelijk gekregen of niet. Doorgaans voelt dat voor iemand rot en onrechtvaardig,
maar daar hebben we ons aan te committeren.
De meetlat, de eigenaar, de coach en de beoordelaar
Kijkend naar deze
ingewikkelde processen en vaak hoog oplopende emoties, zie ik een aantal belangrijke
variabelen in dit proces: De meetlat, de eigenaar, de coach en de beoordelaar.
- De meetlat: In Nederland hebben we afspraken over rode verkeerslichten, rechts rijden, parkeeraanduidingen, parkeerverboden. Dat is fijn, dat maakt dat het leefbaar en werkbaar is. Maar ik ben blij als ik niet direct bekeurd word, wanneer ik even mijn auto op de stoep zet om een pakje weg te brengen op een plek waar ik mijn auto niet kwijt kan. Mocht er op dat moment een agent komen, dan hoop ik dat hij een oogje dichtknijpt. Ik blijf de ‘schuldige’, dus krijg ik wel een bekeuring dat is dan ook het spel, waarbij ik riskeerde en hij uitvoert. Voor mij zijn de beste agenten en parkeerwachters zij die de menselijke maat meenemen in hun werk. Die goed luisteren en kijken, de wet van buiten kennen en in plaats van rigide en strak werken ook coulantie kennen waar nodig.
De meetlat om startbekwame
leerkracht te worden is ook nog een andere dan een set verkeersregels. Deze
meetlat is namelijk tijd- en context gebonden. Het is geen kwestie van een set
vaardigheden en werkstukjes et voilà, u bent zover. De meetlat verandert in
vlot tempo omdat het tijdsbeeld verandert. Wat gisteren de maat was, is vandaag
niet meer de maat. De vraag is of het onderwijs werkelijk om die veranderingen
vraagt. Of we betere leerkrachten afleveren. Het is mogelijk, het kan ook over
een paar jaar weer bijgesteld worden, omdat we tegen die tijd weer nieuwe
inzichten en een ander kabinet hebben.
Dat kan maken dat de
meetlat voor sommige docenten er een is die flexibel genomen kan worden. En zo
is het net weer niet. Komend jaar komt de accreditatie en dan wordt op de
millimeter gekeken en gemeten of het klopte wat we deden. De verkeerswachter die
niet verstaat dat de parkeerruimte vol was en ik even een pakje naar binnen
moest brengen. Hij heeft gelijk, natuurlijk,
en kan niet zien hoe correct mijn gedrag op de andere dagen van de week
is. Dus word ik bekeurd. De grenslijn is diffuus, want tegelijkertijd zullen
mensen die vaak op de stoep parkeren hun gram halen, wanneer er in dit geval
een oogje dichtgeknepen wordt. En hun rechten op eisen, wanneer zij wekelijks
dit gedrag vertonen: Bij haar heb je het ook toegelaten.
- De eigenaar: In ons geval is dat de student. Wat die
student nodig heeft, zijn glasheldere afspraken over hoe, wanneer en wat. De
student kent de meetlat en kan zich gedurende vier jaar hiernaast leggen. Een coach
kan daarbij mee kijken en adviseren. Maar de student werkt, traint, oefent en
legt voor. Het heeft geen zin om als coach de discussie van tijd- en context
bij de student neer te leggen. En de lat te relativeren. Daar is de student
niet bij gebaat. De student heeft consistente docenten nodig, die elkaar niet
tegenspreken, maar met elkaar gericht zijn op het afstuderen en startbekwaam
maken van de student.
De student moet
beseffen hoe het spel werkt: Ja, je kunt het riskeren om op de stoep te gaan
staan omdat je haast hebt, maar het is jouw probleem wanneer dit fout uitpakt.
En nee, dan is er geen coulantie, geen medelijden. Weet je dat je vaak
taalfouten maakt: Laat een familielid of medestudent keer op keer meelezen.
Weet je dat je bepaalde vaardigheden niet verstaat, zoek een trainer en ga
trainen. Een student dient de eindstreep te halen, niet de docenten, niet de
beoordelaars. Voelt een student zich ten onrechte veroordeeld, dan is er
arbitrage. Dan kan het werk opnieuw bekeken worden. Maar dat is een laatste
redmiddel, want daarmee geeft de student dus aan dat hij het beoordelingsvermogen
van de begeleidende docenten in twijfel trekt. Dat is een pijnlijke zaak, dat
schaadt het vertrouwen.
- De coach: Dat is de docent die
begeleidt, adviezen geeft, meeleest. Die betrokken raakt bij het proces, de
groei en ontwikkeling ziet. Die richting geeft. Die coach kan een vertroebelde
blik krijgen, omdat hij of zij zo intensief met de student optrekt en geniet
van het groeiproces. Omdat deze coach tevens degene is die bepaalt of een
student ‘klaar’ is om op te gaan, is het wel eens ingewikkeld.
Omdat een coach soms
voelt dat een zeker plafond bereikt is, dat een student heel hard werkt, maar
het net niet goed genoeg doet. Leg daarbij die wisselende meetlat, waardoor een
ervaren docent relativeringsvermogen heeft gekregen en je hebt direct een
voedingsbodem voor twijfels.
Een coach kan altijd
maar door één paar ogen kijken, die van hemzelf. En dus heeft een coach daar
waar hij moet oordelen of het écht goed is óf die heldere meetlat óf nog een
paar ogen nodig. Iedereen heeft zijn blinde vlekken, iedereen heeft zijn eigen
perceptie van wat ‘goed’ is, dus we moeten ons beseffen dat dit een intensief,
gekleurd proces is, waarbij het niet verkeerd zou zijn om als coach af en toe
met een mede coach een helicopterview in te nemen. Met een ander te kijken naar
het proces van de student en te vragen: Wat zie jij, wat denk jij? Dat betekent
ook het loslaten van jouw concepten en beelden en je openstellen voor de
beelden van een ander.
- De beoordelaar: In onze situatie
kent de beoordelaar de student, de coach en de meetlat. Hij heeft een
objectieve rol. Dit is het moment van de waarheid. En dus richt de beoordelaar zich
op de meetlat. Klopt het, is het compleet, is het goed genoeg. In het ideale
(en gelukkig vaak voorkomende) proces is het een feestje. De student legt vol
trots zijn processen en producten voor, de coach zit er vol vertrouwen bij want
weet wat de student heeft gedaan en kan, en de beoordelaar kan stevig
doorvragen omdat het gewoon goed zit.
Soms zit het niet
goed, is het niet compleet of niet goed genoeg. Dat kan. Dan komt er een
bijstelling of een afwijzing. Ook dat is het spel.
Ontkoppelen of verbinden
Soms lopen de
emoties hoog op, tijdens kwartaal vier. En hebben we discussies op het scherpst
van de snede. Bediscussiëren we de meetlat, de waardeoordelen, het
eigenaarschap van studenten. Het doet iets met collega’s, het doet veel met
relaties. Het lijkt of we ook elkaar beoordelen in deze periode: Ben jij een
goede coach, ken jij de meetlat, oordelen wij wel het zelfde?
Vanwege de tijdsdruk
wordt er misschien wel te weinig tijd gemaakt om dit gesprek écht aan te gaan.
Worden concessies gedaan, die niet goed voelen, waarbij de druk van de
accreditatie natuurlijk leidend is. (Nee, niet op de stoep parkeren, niemand mag
op de stoep parkeren).
En doen processen
onrecht aan studenten, coaches én beoordelaars.
Het is niet heel
moeilijk elkaar kwijt te raken of te veroordelen in dit proces. Steun te zoeken
bij anderen, om je positie te versterken, om jouw gezichtspunt te onderbouwen. En
daarmee kloven tussen collega’s te creëren.
Deze periode maakt glashelder
duidelijk wat we nodig hebben, en wat onze studenten nodig hebben. De normen en
vormen zijn helder. Zijn weliswaar veranderlijk, maar per jaar zijn ze
duidelijk vastgesteld. Op rustige momenten en cruciale plekken kunnen we hier
aan schaven en schuren. Coulantie en gedeelde waarden zijn broodnodig. Wanneer
een student door omstandigheden je vier dagen geeft om te beoordelen, in plaats
van de vijf die ervoor staan, kun je je vasthouden aan je gelijk. Maar soms
werkt de menselijke maat dan beter.
Meer dan in andere
kwartalen hebben we elkaar nodig, als team, als collega’s. Zullen we met elkaar
naar onze studenten moeten kijken, naar elkaar, naar onszelf. En in iedere
situatie bedenken: Doen we het goede? Blijven we trouw aan onszelf, laten we de
ander heel en doen we recht aan het proces?
Ingewikkeld, maar
boeiend. We gaan de zomer in. We laten de verhalen, frustraties en processen
los. Misschien bespreken we dit nog met onze partners of vrienden. Na de zomer
zien we elkaar weer en beginnen opnieuw. En vallen opnieuw in de valkuil van
drukte, beoordelen, veroordelen.
Of…???
© Wilma van Esch