Als kind kwam ik graag bij mijn oma. Een bijzonder mens. Ik was blij met haar, met ons contact. Zij wilde écht met me praten, had volop mening, las veel, vroeg door en bezocht graag de plek der moeite met de mensen aan haar huiskamertafel. Ze was oprecht in haar verhaal. Over kerk en geloof deelde ze haar twijfels en oordelen. De pittige gesprekken met de pastoor, maar ook de zorgvuldig bewaarde brieven aan de KRO en het bisdom, verzameld in een schoenendoos.
Ze vertelde me een verhaal wat ze
ooit gelezen had. Over libelles, waarvan de larven in de vijver leven. Een zompige,
natte wereld. Larven hebben geen idee van het leven na de ontpopping. Libelles
kunnen nooit meer terug in het water om contact te maken. Ze kunnen niet met de
larven communiceren. Ze kunnen niet vertellen hoe mooi de wereld boven de
wateroppervlakte is. “Misschien is het zoiets”, zei ze. “Wij als larven in de
modder, de overledenen als libelles in een mooie wereld. Ik weet niet of het
bestaat, maar als het er is, is het vast zoiets”.
Het bleef me bij, al die jaren.
Haar mooie vergelijkingen en onze gesprekken. Ik weet niet of ik geloof in een
leven na de dood. Misschien is leven na de dood wel voortleven in de
herinneringen van nabestaanden. Als dat zo is, dan heeft oma een leven na de
dood, want nog steeds komen op de meest onverwachte momenten haar verhalen naar
boven die me voeden, die een glimlach geven, die me sterken. Dag wijze libelle,
groeten van je larf!
Wilma
mooi
BeantwoordenVerwijderen